Ds. G.F. GEZELLE MEERBURG 1806-1855

door Willem G.J. Callenbach (5.7.5)

Het ouderlijk gezin van George Frans

De vader van George Frans Meerburg was Adrianus Meerburg, geboren  te Leiden op 24 oktober 1776 en gedoopt in de Pieterskerk op 30 oktober. Hij was fabrikeur van wollen en katoenen dekens en commissaris van de Utrechtse en Goudse veren. De overlijdensdatum is 8 oktober 1845.
Hij trouwde de eerste keer in Woubrugge op 13 juni 1802 met Maria Spaan. Zij was gedoopt in de Grote Kerk te 's-Gravenhage op 19 maart 1780. Zij was een dochter van ds. Theodorus Spaan en van Anna Maria van.Lis  Het huwelijk duurde kort, want op 1 januari 1805 overleed zij en werd te Leiderdorp begraven. Zij kregen een dochter die al spoedig stierf.
Het tweede huwelijk werd gesloten in Sassenheim op 22 december 1805 met Francina Petronella Maria van Heyningen, gedoopt in de Hooglandse Kerk te Leiden op 2 mei 1784 en gestorven te Leiden, 23 maart 1844. Zij was een dochter van Frans van Heyningen en Elisabeth Bresler. De naam van deze grootmoeder is belangrijk. We komen hier later nog op terug. Uit dit tweede huwelijk werden 10 kinderen geboren:
1   George Frans, wiens levensloop wij hier wat uitgebreider zullen bespreken. Hij voegde later de naam Gezelle aan zijn achternaam toe. Geboren te Leiden 1 november 1806, gestorven te Almkerk 12 december 1855.
2   Catharina Hendrica, geb. te Leiden 18 maart 1808, gestorven te Nijkerk 2 febr. 1856. Zij was getrouwd met ds. C.C. Callenbach en is ons bekend als grootmoeder Cato.
3   Adriana Francina Maria, geb. Leiden 9 sept. 1809, en aldaar gestorven 18 jan. 1825.
4   Frans Adrianus, geboren in Leiden 9 sept. 1811, ongehuwd gestorven op 1 jan. 1873 te Leiden.
5   Elisabeth, geboren in Leiden 20 juni 1814, gestorven te Emmichoven en Waardhuizen 16 jan. 1862. Zij trouwde te Leiden op 31 juli 1850 met Helmert Willem Leonard van Beek (weduwnaar van haar zuster Adriana C.C.). Van hun zoon Adrianus stamt de tak Meerburg af in De Werken en Sleeuwijk.
6   Johannes Hendrik, geboren in Leiden 26 aug. 1816, gestorven te Leiden 18 mei 1894, Hij trouwde in Leiden 20 febr. 1861 met,Aletta van den Broek. Hij was steendrukker. Van zijn hand is ook de prent van de Nijkerker nachtwacht bij de intrede van het jaar 1855, een der eerste uitgave van zijn neef, de boekhandelaar G.F. Callenbach.
7   Pieter Johannes, geboren. Leiden 11 april 1818, gestorven in juli van hetzelfde jaar.
8   Maria Petronella, geboren Leiden 3 okt. 1819, gestorven Leiden 19 jan. 1822.
9   Maria Petronella, geboren Leiden 27 jan. 1824, gestorven ?
10 Adriana Catharina Cornelia, geboren Leiden 30 april 1828, gestorven. 24 aug. 1849 te Leiden. Zij trouwde te Oegstgeest 31 aug. 1848 met Helmert Willem Leonard van Beek. Hij trouwde daarna met haar zuster Elisabeth. (zie 5).

Deze tien kinderen waren dus ooms en tantes van de kinderen van dominee en mevrouw Callenbach-Meerburg.
Alleen ds. George en Elisabeth kregen kinderen, dat waren de neefjes en nichtjes van de zeventien Nijkerker predikantskinderen. Het waren George Frans, Aletta Francina, Goverd Alettinus, Adrianus, Alettinus Hendrikus, Francina Petronella en Cornelis Carel die vernoemd was naar zijn oom .ds., Callenbach. Zij allen waren kinderen van ds. G.F. Gezelle Meerburg en Johanna van Beek. Elisabeth van Beek-Meerburg had slecht één zoon, Adrianus.

Familieband met de Callenbachs

De verbondenheid tussen de families Callenbach en Gezelle Meerburg was indertijd erg diepgaand. Het was dan ook een heel natuurlijke relatie. Cato Callenbach-Meerburg was namelijk een zuster van George Meerburg. Haar man Cornelis kwam, toen hij naar de hand van Cato dong, bij de familie Meerburg aan huis, waardoor hij allen goed kende. George en Cornelis waren studiegenoten aan de Leidse Universiteit, waarbij George de jongerejaars was. Beiden werden Hervormd predikant. Zij voelden onvrede met de gang van zaken binnen de kerk. Dit resulteerde erin dat George als consequentie trok dat hij zich afscheidde en de kerk verliet en dat Cornelis meende toch te moeten blijven. Beiden noemden zij een zoon naar elkaar, zodat er toen een Cornelis Carel Meerburg was en een George Frans Callenbach. Hierdoor werden de familiebanden nog weer eens extra aangehaald. George werd de latere uitgever, nummer één uit een reeks van vier, terwijl Cornelis al zeer jong stierf.

Kort na elkaar overleed zowel ds. Gezelle Meerburg als zijn zuster Cato Callenbach. In de gedrukte rouwcirculaire, die door ds. C.C. Callenbach geschreven was na het overlijden van zijn vrouw, werd "haren waardigen Broeder Ds. George Frans Gezelle Meerburg" nog zeer nadrukkelijk genoemd.
Ook de bevestiging als predikant van Almkerk en Nieuwendijk gebeurde door Cornelis. Zij waren samen bij een ‘hagepreek’ in een boerenschuur te Sprang onder het gehoor van ds. Scholte. Daar namen zij een groot risico, want ds. Scholte was in ongenade geraakt bij de officiële Hervormde Kerk. Cornelis werd toen met rust gelaten, maar George moest zich voor deze daad bij het klassikaal bestuur van Heusden verantwoorden.
De kinderen van George en Johanna logeerden wel bij Cornelis en Cato en omgekeerd. We hebben nog enige restanten van correspondentie tussen beide families. Helaas, het is maar weinig, maar toch illustreert het voldoende het vriendschappelijk contact tussen de twee families.

Van Meerburg tot Gezelle Meerburg

Toen de kinderen van ds. C.C. Callenbach opgroeiden wisten zij niet beter of oom en tante Gezelle Meerburg hadden altijd een dubbele achternaam gehad. Dat oom George zijn eerste levensjaren alleen Meerburg heette, was hun onbekend. Waarom was hun moeder alleen maar Meerburg en oom George Gezelle Meerburg?
We duiken hiervoor in de historie. Adrianus Meerburg (1776-1845) was de vader van alle tien kinderen Meerburg en de moeder was Francina van Heyningen. (We slaan het eerste huwelijk, dat maar kort duurde, maar even over.) Toen hun eerste zoon geboren was noemden zij hem George Frans. Die voornamen zijn in de familie Callenbach overbekend. De op 1 november 1806 geborene werd op 16 november gedoopt in de Hooglandse Kerk te Leiden. Bij de doop was de naam Gezelle nog niet toegevoegd aan de achternaam en ook niet als derde voornaam. Als doopgetuigen traden op George Gezelle en Elisabeth Gezelle-Bresler. We zagen al dat de moeder van mevrouw Meerburg-van Heyningen een meisje Bresler was. Zij was na de dood van Frans van Heyningen hertrouwd met George Gezelle. Dus waren zij de grootmoeder en stief-grootvader van George. Hieruit worden dan tevens de beide voornamen verklaard, namelijk George van zijn stief-grootvader en Frans van zijn grootvader, beide van moeders kant. Maar niet alleen dat de eerste voornaam hem aan zijn stief-grootvader verbond, nee de heer Gezelle verwachtte dat zijn achternaam aan de naam Meerburg toegevoegd zou worden. George Gezelle was de laatste van het geslacht en zijn naam moest blijven voortbestaan. Consequent heeft George die wens opgevolgd. Als student liet hij zich inschrijven als Gezelle Meerburg. Ook zijn studiebeurs was op de naam Gezelle Meerburg aangevraagd. Voor zich zelf was hij Gezelle Meerbug. Maar de ambtenaren reageerden anders. Voor hen was hij enkel ‘Meerburg’. Hiervan getuigde o.a.. ook zijn huwelijksakte bij zijn trouwen op 13 mei 1837 met Johanna van der Beek. Hoe het zij, de naam Gezelle Meerburg heeft allengs burgerrecht gekregen en is allerwegen (behalve op ambtelijke weg) aanvaard. Totdat deze dubbele naam ook wettelijk erkend werd. Dat is nog niet zo lang geleden gebeurd. Deze geschiedenis geef ik weer aan de hand van een brief van drs. G.A. Gezelle Meerburg van 9 april 1990. “Inderdaad ging ds. George Frans Meerburg de achternaam Gezelle Meerburg voeren, volgens familietraditie omdat de laatste echtgenoot van “oma Bresler” geen kinderen had, en wilde dat zijn naam bewaard zou blijven. Ook zijn afstammelingen gebruikten de dubbele naam; in sommige gevallen werden alleen manlijke nakomelingen met de laatste voornaam Gezelle ingeschreven, in andere ook vrouwelijke nakomelingen. Reeds mijn vader Otto en zijn broer George Frans waren van plan de dubbele naam te laten legaliseren, maar er kwam nooit iets van. Ook mijn broers en ik hadden plannen, maar het bleef erbij. Tot een dochter van mij in Groningen de koe bij de horens vatte, materiaal verzamelde en een verzoek tot naamswijzing indiende bij het Min. van Justitie in Den Haag (aug 1985). Het antwoord was: ''Het beleid inzake naamswijziging is er mede op gericht een toeneming van dubbele geslachtsnamen zoveel mogelijk te voorkomen. Daarom is de toevoeging van een geslachtsnaam slecht toegestaan in uitzonderlijke gevallen, onder meer, indien de verzoeker aantoont dat de te voegen naam deel uitmaakt van de naam die door zijn voorouders ten tijde van de invoering van de burgerlijke stand (1810-1838) werd gevoerd en niet in onbruik is geraakt."
Van deze mogelijkheid kon zij uiteraard gebruik maken. Ikzelf heb haar daartoe ook het nodige materiaal geleverd.
In alle mogelijke geschriften werd ds. GFGM altijd Gezelle Meerburg genoemd (Rullnann!) en zo stond hij dus ook bekend.”
De briefschrijver vervolgt met talloze voorbeelden waarbij de Gezelle Meerburgs zich met de dubbele naam presenteerden en waarbij zelfs bij officiële gelegenheden de naam Gezelle gebruikt werd. De brief vervolgt met: 
“Op12 juni 1986 werden de rechten dus erkend en mocht de wijziging in het Nederlandse Staatsblad worden vermeld.
Het komt er dus gewoon op neer, dat, terwijl anderen hun dubbele naam eerder, al in de vorige eeuw vaak, hebben laten registreren, de (Gezelle) Meerburgs te gemakkelijk / nalatig zijn geweest en de naam gebruikten zonder dat die officieel was. En ik moet eerlijk erkennen: als mijn dochter de knoop niet had doorgehakt, zou de zaak nog zo liggen! Nu echter hebben mijn kinderen en die van mijn beide broers in Bilthoven de naam officieel, evenals mijn broer de tandarts. De andere was al overleden. Ook de kleinkinderen Van 'Oom George’ kregen hun verzoek toegewezen, zij hoefden nu alleen maar door verwijzing naar dezelfde genealogie hun rechten duidelijk te maken en hadden het dus gemakkelijk.”
Zo is hiermee de zo muzikaal klinkende naam 'Gezelle Meerburg' verklaard. Tevens is volkomen duidelijk geworden waarom slechts enkele leden van de Meerburg-stam hierop aanspraak mogen maken.

Nog een enkele bijzonderheid moet mij van het hart. Het betreft de grootouders van moeders kant van George.We vertelden al dat dit waren Frans van Heyningen en Elisabeth Bresler. Nu is Elisabeth nadat zij getrouwd was met Frans nog drie maal getrouwd. De tweede echtgenoot was J.C.P. Friderichs (of Frederiks), een Apotheker. Haar derde man was Adrianus van der Meulen, en toen pas trouwde zij met haar vierde man, Georg Gezelle. Het volgende familieverhaal is in omloop en dit illustreert de spottende toon van de Meerburgs als het gaat om de eigen familie: Elisabeth moet wel een zeer vitale vrouw geweest zijn of anders een gifmengster. Zou zij misschien iets geleerd hebben van de apotheker?

De jeugd van George

In "De Keursteen, levensschets van ds. C.C. Callenbach, een uitgave van G.F. Callenbach bv te Nijkerk, werd al summier ingegaan op de loop der gebeurtenissen uit het leven van ds. Gezelle Meerburg. Men treft op pagina 117 - 120 wat meer bijzonderheden aan in de necrologie van deze predikant van de hand van de heer S. Datema. Wij zullen hier wat dieper ingaan op de historie van deze dominee die stond in Almkerk en Nieuwendijk. We moeten hoofdzakelijk putten uit hetgeen de auteurs, J.C. de Gast en C.Rullmann, hierover al geschreven hebben. Maar eerst geven we onze eigen gegevens.
George was amper één maand oud toen in Leiden een kruitschip ontplofte. Het was alsof de wereld verging. Eerst zag men een vuurzee en onmiddellijk daarop hoorde men een knal zo hard als die normaal niet voorkomt. Huizen stortten in en een gejammer ging over de stad. In de ruïne van het Meerburghuis stond heel vredig een wieg met George daarin. Het leek wel een wonderbaarlijke plaats van rust temidden van dit inferno. George had zijn eerste wereldschokkende gebeurtenis in zijn pril leven doorstaan.
Ook wist George nog niet dat hij een onderdaan was van een Franse Koning. Hij was net zeven jaar geworden toen de erfprins Willem Frederik, de latere Koning Willem I, voet aan wal zette in Scheveningen op 30 September 1813. Intussen ging zijn studie op de lagere school en het gymnasium gewoon door. Na het eindexamen werd hij ingeschreven als student in de Godgeleerdheid in Leiden. Daar verkreeg hij een studiebeurs van f. 150,- per jaar van de Van Brouckhoven-studiebeurzen. Bij de aanvraag voor een beurs door George Meerburg werden door hem acht attesten van professoren met aanbevelingen overgelegd. In al deze attesten wordt hij genoemd G.F. Gezelle Meerburg. Een der attesten luidt: "Ik, ondergetekende betuige bij dezen dat de heer G.F. Gezelle Meerburg, theol. stud., bij mij als een ijverig en werkzaam student bekend is, en ook reeds den 3 Mey 1828, voor de wis- en natuurkunde, onder titel "magna cum laude" een zeer voldoend examen heeft afgelegd, en voorts onbesproken van gedrag en zeden is.
Leyden 24 Januari 1829.”
                        w.g. Jacob de Gelder
De ondertekenaar was prof. in de wis- en natuurkunde.
Een ander attest van de hoogleraar in de Nederlandse taal en letterkunde, M. Siegenbeek, spreekt over de tijd dat hij bij mij de lessen bijgewoond heeft dat hij zeer tevreden is over zijn “naarstigheid, vorderingen en goed gedrag".
Eind 1832 studeerde hij af en was toen kandidaat voor den Heiligen dienst.
Gedurende zijn hele studietijd woonde hij bij zijn ouders in de Nieuwstraat 890. In de studentenalmanak was hij ingeschreven als G.F. Gezelle Meerburg.

De mens George Frans Gezelle Meerburg (1806 – 1855)

Voor dit gedeelte is gebruik gemaakt van ‘De Afscheiding van 1835 in Almkerk en Emmichoven’ van drs. C. de Gast.

Ds. Gezelle Meerburg was een zachtmoedig en vredelievend man. Hij was allerminst een fanaticus. Toch was hij wel een zeer principieel mens. Niettegenstaande dat wist hij wegen te vinden om hen die zich door zijn houding gekwetst konden voelen, te ontzien. Dit alles gebeurde zonder dat hij zich daarvoor geweld aandeed. Van zich zelf zei hij dat hij een vreesachtig mens was. Daarom had hij ook alle middelen beproefd, evenals zijn zwager Callenbach, om binnen de Hervormde Kerk te blijven. Voor hem bleek dat onmogelijk. De oorzaken waren velerlei. In tegenstelling tot zijn vreesachtige natuur vind ik de broer van mijn overgrootmoeder een zeer moedig mens.Hij heeft, zo blijkt uit dit artikel, geen concessie gedaan aan wat hij juist vond om te doen. Hij wist wat er boven zijn hoofd hing, namelijk de afzetting als predikant. Maar hij bleef getrouw aan zijn opdracht. Uit al zijn daden bleek dat hij, weliswaar met een angstig gemoed, trefzeker en welberedeneerd aan zijn principes getrouw is gebleven. Laten we echter niet op de zaken vooruit lopen, maar laat ik u eerst enige informatie geven over wat er plaats vond en onder welke omstandigheden.

De bevolking van zijn gemeente

In het Land van Heusden en Altena, waartoe ook Almkerk en Emmichoven behoren, was de landbouw de belangrijkste bron van inkomen. Een landarbeider moest omstreeks 1850 van f. 185,- per jaar zien rond te komen. Dit bedrag ging aan de meest noodzakelijke levensbehoeften op. Er was weinig verschil tussen het inkomen van ambachtslieden, keuterboeren, lagere ambtenaren en de meeste winkeliers. We kunnen zonder meer zeggen dat het Land van Altena en Heusden een bevolking had die op de grens van het bestaansminimum leefde. Bovendien hadden zij nog een aanzienlijke vijand, namelijk het water. In de achttiende eeuw hadden er tenminste zes dijkdoorbraken plaatsgevonden. Deze overstromingen met een dergelijk frequentie brachten aan de grond grote schade toe. Daar komt nog bij dat de wegen tijdens een overstroming onbegaanbaar waren en de dorpen geïsoleerd. In 1833 was in die toestand nog nauwelijks enige verandering gekomen. Deze gegevens, samengaand met een groot analfabetisme, geven een beeld van het peil van de bevolking. De mensen hingen aan dat wat zij voor waar hadden aangenomen. In grote trekken zou men kunnen zeggen dat zij arm waren, dom, conservatief en dat zij in hoge mate van de willekeur van de natuur afhankelijk waren. In dit klimaat had George Meerburg zijn ambt aanvaard en was hij tot geestelijk leidsman geroepen.

Dominee in onderontwikkeld gebied

Het had maar weinig gescheeld of ds. Gezelle Meerburg had geen beroep naar Almkerk en Emmichoven ontvangen. Grote mannen, die dachten het voor het zeggen te hebben, beraamden plannen om een ander te doen beroepen. De eenvoudige mensen waren echter juist op Meerburgs hand. Zij schreven met grote letters op de kerkdeur: "Meerburg alleen, anders geen". Na 1517 was er weer eens een pamflet op een kerkdeur gespijkerd, nu niet met een wereldschokkend resultaat, maar het had wel het gevolg dat ds. Meerburg beroepen werd.
Op 20 oktober 1833 deed de vrijgezel Meerburg zijn intrede in Almkerk tegen een traktement van f. 780,- 's-jaars. Hij werd bevestigd in zijn ambt door zijn zwager ds. C.C. Callenbach. In zijn bevestigingrede karakteriseerde Callenbach de tijdgeest als: "dagen van afval, van ongeloof, van bijgeloof, van liberalisme en van Jezuïtisme”. Tegen deze stroom van ongerechtigheden zou ds. Meerburg moeten invaren. Dat hij dit krachtig deed moge wel blijken uit het feit dat men uit ver in de omtrek zijn preken volgde. Uit De Werken, Giessen en Rijswijk kwamen kerkgangers. Sommigen reisden de gehele nacht, want men wilde de waarheid horen.

De Afscheiding in Almkerk en Emmichoven (1835)

Er waren al heel lang allerlei spanningen binnen de Hervormde Kerk. Vrijwel elke predikant had vanuit zijn eigen visie weer andere grieven. Hier hebben we alleen maar te maken met Meerburgs bezwaren die natuurlijk door een groot deel van zijn achterban gedeeld werden. De kerk werd na 1816 een hiërarchisch bestuurd instituut, waarin de koning een grote zeggenschap kreeg. Dit was in de eerste plaats een bron van ergernis. Eén der reacties hierop kwam van het Réveil, waar een warme geloofsbeleving de eerste plaats innam. Tot deze groepering behoorde ook Callenbach. Een andere reactie kwam van de orthodoxie, die zich tegen het reglement van 1816 (de bevordering van godsdienst tot steun van de Staat), de Evangelische Gezangen en de leervrijheid keerde. Tot deze laatste groep behoorde Meerburg. Het voert te ver allerlei gezindten nader te bespreken. Bovendien ontbreekt mij de kennis en zou ik maar napraten wat anderen hierover geschreven hebben.
Uit alles wat ik over Gezelle Meerburg gelezen heb blijkt duidelijk dat hij allerminst een afscheiding van de Hervormde Kerk gewenst heeft. Hij werd eenvoudig afgezet als hervormd predikant en behoorde toen tot de Afgescheidenen. Ds. H.P. Scholte te Genderen heeft veel invloed op Meerburg gehad. Meerburg voelde zich erg tot hem aangetrokken. Beiden studeerden zij in Leiden. Ds. Scholte speelde niet alleen een grote rol in de toestanden van Genderen en Doeveren, maar in het gehele land. Volgens zijn grote tegenspeler, ds. C.W. Pape uit Heusden, zou er zonder Scholte nooit een Afscheiding geweest zijn. De beroeping van Meerburg is ook zo goed als zeker het werk van Scholte geweest. Aan de andere kant was er tussen Meerburg en Scholte een groot verschil in karakter. Scholte was een drijver die zijn invloed op de gebeurtenissen wilde hebben. Ook in Almkerk dacht hij te kunnen beslissen. Meerburg had hierover zijn eigen mening, die vaak met Scholte meeging, maar hier ook wel eens van afweek. Meerburg was dan ook niet van plan zich af te scheiden. Hij schreef dat Scholte hem nooit had aangezet om zich los te maken van de Hervormde Kerk. Toch slaagde Scholte er wel in om Meerburg bij de Afscheiding te betrekken, hoewel Meerburg volgens zijn zeggen alle middelen had beproefd om te blijven waar hij was. Hij, die immers zo vreesachtig was, vond dat hij was uitgeworpen. Wat was er aan de hand? Nu, dat is niet zo eenvoudig te zeggen. In grove trekken waren het tenminste drie punten waar Meerburg het oneens was met de opvattingen binnen de Hervormde Kerk:
le  Het reeds in het begin van deze paragraaf genoemde reglement van 1816,
2e  Het niet voorlezen van de verplichte avondmaalsvragen omdat zij streden met Gods Woord,
3e  Het laten zingen van de Evangelische Gezangen.
Op dit laatste punt is de formele aanklacht tegen Gezelle Meerburg gegrond, daarom zullen wij wat dieper hierop ingaan.
Toen Meerburg gevraagd werd of hij geen gezangen meer wilde laten zingen, zei hij dat hij steeds naast de psalmen een gezang zou laten zingen, om het even of dat de gemeente welgevallig was of niet. Hierbij was hij zeer zorgvuldig in de keuze van het gezang dat hij opgaf.
In 1835 kwam het tot een botsing. Toen Meerburg op 15 maart preekte, verzocht hij aan de mannen om blootshoofd het gezang mee te willen zingen. Dit verzoek was voor een groot deel van de gemeente vergeefs. Velen hielden hun petten op en zongen uit de aard der zaak niet mee. Tijdens de middagdienst veranderde Meerburg zijn tactiek. Hij gaf nu het gezang op na het slotgebed. Toen hij het vers had opgegeven gingen honderden mensen de kerk uit en anderen bleven zitten, maar met "gedekten hoofden". Van overheidswege was er herhaaldelijk op aangedrongen om bij ongeregeldheden politiehulp in te roepen. Meerburg heeft dit steeds geweigerd omdat hij op die wijze zijn geliefde broeders Gods Woord zou ontzeggen. Ondanks de uiterste tolerantie volgden er toch grotere onlusten, zo zelfs dat deze op een handgemeen uitliepen. Daarentegen had Meerburg er geen vrede mee dat vele mensen de kerk uitliepen voordat de dienst geëindigd was. Dit ging toch in tegen de stichting en orde die er in een kerkdienst behoorden te zijn. Dus besloot hij, niet omdat hij het er mee eens was, na een lang aarzelen vanaf juni geen gezangen meer te laten zingen. Zo is het dus aan het kerkvolk van Almkerk en van Emmichoven te danken dat Meerburgs afzetting volgde.
 

Meerburgs huwelijk in beroerde tijden

Nu al weer vijf jaren woont George Meerburg in Emmichoven, daarvan de eerste twee jaar als Hervormd predikant, en de verdere tijd als voorganger van de Afgescheidenen. Deze periode was hij nog steeds vrijgezel. Zijn lief en leed kon hij met niemand die hem na stond delen. En daar was zoveel wat hij graag in intimiteit met een ander besproken zou hebben. Vooral het vele leed dat er was. Gelukkig was er ook voor George een oplossing. Hij vond een trouwe vriendin die zijn levensgezellin wilde worden. Iemand die volkomen op de hoogte was van Georges problemen en die dacht dat zij het aankon om zijn partner te zijn. 13 Mei 1837, 's middags om drie uur is het grote moment aangebroken en wordt het huwelijk voltrokken tussen George Frans Meerburg (Gezelle was toen nog niet officieel) en Johanna van der Beek uit Waardhuizen. De bruidegom is dan 31 jaar en de bruid is 23 jaar. Als beroep van George wordt 'particulier' vermeld. De ouders van George leven nog, maar zijn niet aanwezig op de huwelijksvoltrekking. De ouders van Johanna, Govert van der Beek en Aletta Branderhorst, wel.
Zij kregen zeven kinderen in 13 jaar. Vier kinderen werden volwassen en drie overleden op zeer jeugdige leeftijd, waarbij ook de naamgenoot van zijn oom C.C. Callenbach.
Op 12 december 1855 sterft ds. Gezelle Meerburg te Almkerk. Zijn vrouw overleeft hem nog ruim 21 jaar. Zij bleef te Almkerk/ Emmichoven wonen en stierf daar op 25 augustus 1883.

Boven dit hoofdstuk staat dat het beroerde tijden waren rondom het huwelijk van George en Johanna. Nu, dat is zeker waar. In 1836, een jaar na het huwelijk, werd een verzoek om vrijheid van godsdienst te mogen houden in Emmichoven door de koning afgewezen. Maar erger nog, er volgde militair ingrijpen. Door de marechaussee werden verschillende samenkomsten met of zonder Meerburg uiteengedreven. Te Almkerk is Meerburg gedagvaard, doch hij oefent nog voort, wordt dan weggejaagd, ontvlucht, hervat het werk, wordt weer weggejaagd en nieuwe procesverbalen zijn hier het gevolg van. Dit alles, en nog veel meer, heeft Johanna niet alleen geweten, maar zij deed hier zelfs aan mee, hoewel zij als vrouw natuurlijk (!) op de achtergrond bleef.
30 Juni 1837, dus anderhalve maand na hun huwelijk, berichtte de gouverneur dat er op uitdrukkelijk verlangen van Zijne Majesteit "de nodige bevelen waren gegeven tot het zenden op den 4n July aanstaande eener kompagnie infanterie naar Emmichoven om de onwettige vergaderingen der zoogenaamde Separisten tegen te gaan". In die tijd preekte ds. Gezelle Meerburg op een afgelegen stuk land. In verscheidene schuiten begaf men zich van meerdere kanten naar de plek van samenkomst. Het was een belangrijke gebeurtenis want het kind van een schipper uit Ulrum zou gedoopt worden. Meerburg preekte vanaf een bootje, de toehoorders stonden op de kant. Er waren wachters uitgezet die moesten toezien of er politie of militairen over het water zouden komen. De militairen waren inderdaad in aantocht, maar omdat de Afgescheidenen bijna alle bootjes hadden meegenomen, moesten de ‘sjendarmen’ nu eerst gaan lopen naar Werkendam. Daar bemachtigden ze een bootje. De tocht van Werkendam naar de Biesbos duurde vrij lang, zodat de dienst rustig kon verlopen. Een andere zondag, zo verhaalt A.J. van Helden, werd er een openluchtdienst gehouden. Ook toen waren er wachten uitgezet. Plotseling werd er gewaarschuwd dat er gevaar was en men vlucht te alle kanten uit. P. den Dekker nam ds. Meerburg op de schouder en waadde met zijn last door het riviertje de Alm, terwijl het water tot zijn borst kwam. Toen zette hij de predikant aan de overkant neer, waar die een veilig heenkomen vond. Uit bovenstaande moge blijken dat het inderdaad beroerde tijden waren voor het onlangs getrouwde echtpaar Gezelle Meerburg.

Onder welke omstandigheden George en Johanna verder leefden wordt gedeeltelijk uiteengezet in het nu volgende brieffragment. Niemand beter dan juist ds. Meerburg is in staat om ons hierin enig inzicht te geven. Dit is de eerste publicatie van de brief uit het archief van de familie Floor. Wij zijn er zeer dankbaar voor.

Brief van G.F. Gezelle Meerburg aan Wulfert Floor, landbouwer en ‘oefeningdoender’ te Driebergen

Op 24 Januari 1849 schreef Gezelle Meerburg aan zijn vriend de landbouwer W. Floor te Driebergen. Floor was een zeer vroom man, goed in de bijbel thuis, en met een grote algemene ontwikkeling. Naast zijn boerderij trad hij wekelijks op als ´oefeningdoender’. We zouden nu zeggen dat hij godsdienstleraar was of catecheet. Zijn preken schreef hij op in uitzonderlijk dikke boeken, waarvan er nu nog in de familie Floor bewaard zijn gebleven. Maar wat nog merkwaardiger is, is dat nu, na 150 jaar, zijn preken nog steeds in zwang zijn bij de orthodoxe protestanten. Hij moet een merkwaardige man geweest zijn van wie veel invloed uitging. Ik had het voorrecht de originele brief uit 1849, die nog steeds in het bezit is van de familie Floor, te mogen inzien. Het is een lange brief waarin Meerburg schrijft dat hij vaak verzuimt om brieven te beantwoorden. Deze traagheid van hem, zoals hij zelf zegt, komt nooit voort uit een 'verkoeling der liefde' maar uit 'eene zeer verouderde kwaal in mij, welke ik denk dat nooit meer genezen zal'.
En de briefschrijver vervolgt met: "Zoo was ik in het begin dezes jaars ook dezen brief begonnen en tot nu toe is hij moeten blijven liggen dewijl ongesteldheid op de borst, kramppijnen en binnenkoortsen mij allen lust tot schrijven benamen. En nog heb ik er weinig lust toe, al maar zoude ik willen uitstellen, indien mijne vrouw mij niet gedurig aanspoorde om toch eens aan Floor te schrijven. Het volstrekt noodzakelijke heb ik echter kunnen verrichten. Ik heb, hoewel niet zonder moeite en veel hoesten, toch nog kunnen blijven prediken. Een zware ramp, lieve broeder, heeft de gemeente en omliggende streken getroffen door den inbraak en overstrooming van 1.1. Donderdag. Alles, alles staat onder water; niets zien wij uit onze woning dan water. De passagiers en goederen die anders van Gorcum tot Sleeuwijk slechts overvaarden en dan in diligences gingen, varen nu over land en straatweg tot voor mijn deur, waar zij dan in de diligence gaan tot Breda. Gij herinnert u dat ik op den dijk woon. Vanuit Almkerk kunnen zij niet dan varende naar Nieuwendijk komen. Achter in de kerk zijn twee huishoudens in eene woning gehuisvest, dewijl hunne eigen woningen onder water staan, en te Werkendam is het nog treuriger. Verscheidene huizen zijn daar weggespoeld. Diep treft de ramp den kleinen grondeigenaar, alle gewassen zijn toch verloren, inzonderheid treft zij den arbeider en zijn gezin die langen tijd van veldarbeid kan verstoken zijn, want wel twee maanden kan het water op het land staan blijven, wijl het, wanneer het tot eene zekere hoogte gevallen is, alleen door enkele molens moet worden uitgemalen.”
Vervolgens gaat Meerburg door met het verhalen hoe onverwachts deze ramp is gebeurd. Geheel naar overtuiging van dominee Meerburg ziet hij hierin de straffe Gods voor een niet naar zijn gebod luisterende gemeente. Hij haalt hierbij Leviticus 26:26-28 aan: "Als gij hierom ook Mij niet hooren zult, maar met Mij wandelen zult in tegenheid, zoo zal Ik ook met u in heetgrimmige tegenheid wandelen, en Ik zal u ook zevenvoudig over uwe zonden tuchtigen." Aansluitend vervolgt hij met: "Echter geloof ik toch niet dat de Heere met Zijn gunst geheel van Nederland wijken zal, dat Hij ons geheel zal verlaten maar dat Hij in het midden van ons zal doen overblijven een arm en ellendig volk die op de naam des Heeren zullen vertrouwen. En er zijn enkelen die dat met. mij gelooven."
Meerburg verzucht dat hij maar zo heel erg weinig merkt van bekeringen tot dat hij hoort: "Kort daarop ontving ik een brief van mejufvrouw Takken die mij verhaalde hoe de Heere mijne prediking in Utrecht wilde zegenen, en weinig tijd daarna is in deze gemeente een jongeling bekeerd geworden, het middel daartoe de catechismuspredikatie over de aanspraak in het gebed des Heeren "onze Vader die in de Hemelen zijt". Te ’s-Hertogenbosch heeft de Heere bijzonder gewerkt. Zes jonge menschen zijn er toegebracht in de maand December twee dochters van den Herv. heer Van Beest van Andel, twee van den Herv. G. van Andel, de dienstmaagd van den laatste en dienstmaagd van Ds. de Cock. Ik ben met Jan de Jong, onzen diaken, er geweest, maar het was een bijzonder aangenaam verkeer.
De jongelieden wilden maar in den hemel zijn om niet meer te te zondigen en den Heere volmaakt te dienen. Te Bruchem is een groot gezelschap waar zelfs wel 300 bij elkander komen. Zoo ziet gij dat de Heere nog werkt, gewis verblijdt u met ons.
Na een hartelijke afscheidsrede en heilbede besluit de brief met: Uw hartelijk liefhebbende vriend en Broeder in Christo.
G.F. Gezelle Meerburg”

Deze brief is om meerdere zaken zo bijzonder. In de eerste plaats omdat hieruit zo duidelijk spreekt het geloof in een straffende god, maar tegelijk een liefderijke God. Dit is typerend voor Gezelle Meerburg. Verder is deze brief zo belangrijk omdat we hier uit de eerste hand vernemen van de natuurrampen die over de streek woedden. Tezamen met de ontzettende ziekte, de cholera, vormden zij rampen waar de mens alleen niet tegenop gewassen was.

Sotbeschouwing

Toen de Afscheiding een feit was brak er in Almkerk in 1835 een bange en zorgelijke tijd aan. De kerk was voor velen gesloten en er mocht geen andere gebouwd worden. Ds. Gezelle Meerburg was toen geheel afhankelijk van de vrijgevigheid van zijn volgelingen. Gelukkig lieten zij hem niet in de steek, maar als er rampen waren, zoals hiervoor beschreven, was vaak schraalhans keukenmeester. Gezelle Meerburgs gezin breidde zich regelmatig uit en de grote kinderen brengen meer kosten met zich mee dan de kleintjes. Intussen ging Meerburg rustig door met het evangelie te verkondigen. Vaak was dit hem lichamelijk heel moeilijk, want steeds werd hij door pijnen geplaagd. Soms zo erg dat hij er bijna onder bezweek. Maar hij hield vol. Dat enerzijds vechten tegen een kerk die hij liefhad, maar die hij moest verlaten, anderzijds de strijd met zijn gezondheid, dan nog in de derde plaats het vechten tegen het fysieke geweld dat door de overheid hem opgedrongen was, en tenslotte nog de strijd tegen de natuurrampen die het Land van Heusden en Altena teisterden, het was alles te veel voor een mens. Hij overleed op 12 december 1855, op eenenvijftig jarige leeftijd, als een uitgeblust mens. Wel heeft hij nog vele jaren het voorrecht gesmaakt om als gerehabiliteerd mens in een eigen pastorie en een eigen kerk als Chr. Gereformeerd dominee zijn gemeente te mogen dienen. Ondanks de vele beroepen die hij naar andere gemeenten kreeg bleef hij trouw aan zijn eerste standplaats. Ook het docentschap aan de ‘Hogeschool’ te Kampen dat hij op het laatst van zijn leven aangeboden kreeg, heeft hem niet uit Almkerk weggekreqen.

Het verhaal over deze dominee kon nog veel langer worden. Het materiaal is aanwezig. We bevelen u speciaal het boek van drs. Van der Gast aan dat halverwege is genoemd, maar hier willen we dan toch besluiten met ons diepe respect voor ds. George Frans Gezelle Meerburg, en in diens schaduw ook zijn vrouw Johanna, zij hebben hun strijd gestreden als geen ander. Hoewel Meerburg van nature een angstig mens was -tenminste dat zegt hij van zich zelf- heeft hij toch maar de moed opgevat die hem uiteindelijk tot een geestelijk overwinnaar maakte.

(Eerder gepubliceerd in het familieblad `De profeet van de Veluwe, 6e jaargang nr 24 (oktober 1990), 7e jaargang. nr 25 (februari 1991) en nr 26 (mei 1991)