Van Oeverden.

Uit: Onder de klokkentoren, schetsen uit een Veluws stadje, verzameld door G.F. Callenbach (5.7)

Hij was vrij lang en uiterst mager, zijn schouders stonden als kapstokken aan weerszijden van zijn lichaam. De neus was opvallend; dun als uit een plank gesneden en met een sterk Romeinse buiging. Die neusvorm was ongetwijfeld een der oorzaken van zijn wel heel eigenaardige spraak; een neusklank, die toch ook weer van de gewone neusklanken verschilde.
Uit welke streek hij kwam heb ik aan zijn dialect nooit kunnen horen, maar dat hij niet een “inboorling” was, bleek dadelijk als hij maar even sprak. Het meest opvallende aan zijn spreekwijze was dat hij alle klinkers, hetzij kort, hetzij lang, zeer gerekt uitsprak; een spreekmanier die zeer wel bij z’n algehele saaiheid paste.
Hij wilde graag voor een der “vromen” doorgaan, maar z’n geloofsleven was van een geheel bijzonder soort. Zo had hij een speciale aanleg om de “duivel” te onderkennen. Nu eens zag hij hem op de weg in de gedaante van een zwarte kat, dan weer als een vleermuis op een der stangen in het kerkgebouw; want ja, ook dáár was hij, tenminste als Van Oeverden kerkte.
Dominee Van Melle *) was een der predikanten die hij niet verdragen kon, althans als predikant. Maar dominee Doornbos uit Barneveld was een geliefkoosde.
Op een keer toen dominee Doornbos een vacaturebeurt zou komen vervullen was deze, door rijtuigpech, verlaat. De gemeente wachtte en wachtte, maar geen dominee Doornbos verscheen. Eindelijk besloot dominee Van Melle dan de dienst maar te zullen waarnemen. Hij beklom de kansel, en nauwelijks zag Van Oeverden dit of hij stond op, onder de mededeling aan zijn omgeving: “Ik docht dat ’t Doornbos zou wezen, maar zie ’t is de Mel maor”
Later hoorde hij dat “de Mel” nog nauwelijks het votum had uitgesproken of “Doornbos” was verschenen, en de dienst had overgenomen.
“Zie”, zei Van Oeverden toen hij dat later hoorde, “noe het die Mel me toch weer te pakken heeft gehad”

*) Ds. P.J. van Melle, echtgenoot van Catharina Hendrika Callenbach (5.3)

(Eerder verschenen in het familieblad”De Profeet van de Veluwe”, zeventiende jaargang – najaar 2001 – nr. 62)