Een schets van Emilie Haspels. (3.5.1)

Al enige tijd is in mijn bezit alles wat maar aan papieren te vinden was in de laatste huizen waar zij gewoond heeft.
Op een bepaald moment hebben de nichten en neven in het leven van Mimi moeten ingrijpen, omdat bij haar teveel gebreken ontstonden waardoor het niet meer verantwoord was dat zij geheel op zich bleef wonen.
Eerst haar huis in Abcoude. Ze moest daar weg omdat zij al eens van de trap was afgevallen en dat pas ternauwernood werd ontdekt. Ongeveer hetzelfde deed zich voor in Capelle aan de IJssel. Daar brak ze haar heup met het gevolg dat zij via een vrij langdurig verblijf in het ziekenhuis in een verpleeghuis terecht kwam. Een nauwelijks te verdragen beknotting van haar onafhankelijkheid en zelfstandigheid.
Het kon niet anders, maar het betekende voor haar het einde van haar levensweg. Je moet het je eens voorstellen voor iemand, waarvan eens een assistent en latere opvolger van haar zei: “ ….. In vele dorpen was zij de eerste westerling, ooit aanschouwd …..” “ ….. was zij bezeten van haar werk in dit boeiende, maar onherbergzame heuvelland met zijn ontelbare oudheden en tientallen dorpjes van Tsjerkessen, Yuruken, Bulgaren, Tartaren, Osmanli- en Alevi-Turken …..” En dan als ellenige vrouw, vóór 1940!
Ergens zegt zij zelf dat ze al heel vroeg tijdens haar studie geïntrigeerd is geraakt door de klassieke archeologie. Eerst verdiept zij zich in Griekse vazen, maar, zegt de assistent en opvolger prof. Hemelrijk: “Evenwel, haar belangstelling had zich reeds enigszins afgewend van de toch wel tamelijk eenzijdige studie van vazen; haar grootste hartstocht was veldwerk en zo deed zij mee aan opgravingen op Lesbos, Ithaca, Samos, Delos en tenslotte Thasos (waar zij in 1934 de Franse opgraving leidde!) Vlak voor de oorlog kreeg zij de leiding over de Franse opgravingen in Midden-Turkije bij de zgn. Midas-stad in de Phrygische berglanden …..” Zij kwam daar terecht in een gemeenschap van in 1885 uit Zuid-Rusland gevluchte families. Gevlucht vanwege geloofsovertuiging.
En, afgezien dat ze dan al beschikt over veel archeologische ervaring, erg goed fotografeerde (haar boeken illustreert ze altijd met haar eigen foto’s), leert ze zich later het werpen met messen, het schieten met een revolver. Ondertussen heeft ze zich het Turks in woord en geschrift eigen gemaakt, zodat zij een studieboek over vazen in het Turks uitgeeft.
En een bijzonder mens is het. Maar zoals ik kort geleden aan een vriendin van haar in Turkije schreef, ze had zoveel onbegrepen facetten:
-  de half-moeder die ze voor ons neven en nichten was en haar niet kunnen of willen komen tot – zouden we tegenwoordig zeggen – ’n relatie.
-  de immense cirkel van vrienden en de plotselinge stilte na haar overlijden.
-  het bijna pathologisch gescheiden houden van haar werk en haar privé (c.q. familie-) leven.
Ze schermde haar leven zo af, ze wilde dat denk ik ook zo, dat het zelfs voor ons die toch zo dicht bij haar stonden, moeilijk was, haar ten volle te waarderen. Wij voelden het vaak als iets vreemds in haar. Het was bij die 4 zusters en 1 broer weer niet zo vreemd. Ze waren geen van vijven een gewoon stelletje. Ze hadden alle 5 iets heel aparts.
Het gezin van dominee George Frans Haspels werd mede bepaald door zijn schrijven van sterk christelijk getinte boeken, anderzijds door de toch wel ongewone moeder. Constantia Charlotte Kleijn van Brandes, dochter van de kunstschilder Laurens Lodwijk Kleijn van Brandes.
Ze schreef eens aan een gedienstige: “Janna bid voor mij. Meneer gaat weer verhuizen” Zo vaak gebeurde het kennelijk.
Deze Laurens was conservator van het kunstbezit van prinses Marianne van Pruisen in kasteel Rheinhartshausen bij Erbach.
Deze Charlotte had in haar jeugd vaak opnieuw wortel moeten schieten, en ook nog zo half aan het hof van die prinses geleefd. Later deed zij het Conservatorium piano en ik meen zang. Haar grootvader Laurens Kleijn was een zeer vermogend man, zo vermogend dat wij daar nog min of meer de vruchten van plukken. Geld was er dus altijd wel in deze familie, maar je mocht het nooit over de balk gooien. Zo zie je, dat Mimi ook zelden iets voor zichzelf kan uitgeven. Je kan dan wel vermogend zijn, maar je moest het doorgeven aan de volgende generatie.
In een reisverslag “Bij ons op Samos” uit 1934 schrijft zij met een zekere bewondering, dat die zeer arme Grieken daar “verheven zijn boven bezit”, maar ook zuinig zijn is: Gods vreugd.
Het gezin was ingesteld op Duitsland, maar ook andere landen van Europa. Engeland telde nog niet mee in het denkpatroon. Reizen en onder andere landsaarden zijn was een normale zaak. Je ziet dan ook dat zeker de zusjes zich makkelijk verplaatsen. De broer reist ook veel, maar zal zich niet in zo’n ander land vestigen. Zo woont op ’n bepaald moment een zuster met haar man in China, in de jaren ’20, en raakt in de knoei met zieke kinderen. Mimi komt dan helpen. En er verschijnen dan in de N.R.C. en het Algemeen Handelsblad verhalen van haar over China. Heel boeiend om te lezen. Zij heeft zich dan vrij goed verdiept in wat er om haar heen gebeurt. Zij schrijft dan over Soen- Yat- Sen, Mao en nog vele anderen, maar vertelt toch meer over hoe ze als buitenlander de veranderingen ervaart. Dat zijn de artikelen uit 1924, ’25, ’26 en ’27.
Zij schijnt, voordat ze naar China ging, verloofd geweest te zijn.
Mimi heeft altijd al gehad, dat zij authentieke voorwerpen uit de door haar bereisde landen meenam, maar nu neemt zij een hele uitzet Chinees servies van porselein, maar ook zilver mee. Met het opruimen van haar huis in Abcoude in 1980 vonden wij in de garage verpakt nog in 7 originele kisten het volledig Chinese servies. Zo mooi! Maar ook zo jammer, het is nooit uitgepakt, ze heeft er nooit plezier aan beleefd.
Toch lijkt het, als je het allemaal zo leest, erg zwaar op de hand, maar het was meer het accent van blijdschap, niet uitbundig, maar wel genieten, speciaal van de kleine dingen.
Mimi was wel het hoofd van de familie en ieder “rapporteerde” aan haar, maar je deed dat met een zeker soort van plezier.

(Deze schets, van de hand van George Viets (3.5.5.1), is verschenen in het familieblad “De Profeet van de Veluwe” vierde jaargang,  augustus 1988 – no. 15)