Uit het dagboek van Jeanette (Cootje) Callenbach
(1.3.6.1) mochten we met toestemming van haar zuster Reintjen weer een fragment
opnemen.
Een ‘document humanis’ dat juist in het nummer van voorjaar 2005 zeer goed
op zijn plaats is. In de tekst zijn géén correcties aangebracht.
Ter toelichting de volgende gegevens:
N.Z.
= Noodziekenhuis (gevestigd in het pand van de Uitgeverij, gelegen naast
het woonhuis van Coot)
vader = C.C. (Kees) Callenbach (1.3.6) met echtgenote Reintje Callenbach –
Haspels.
oom = F.J. (Frits) Callenbach (1.3.4) met echtgenote Paula Callenbach –
Maas, met kinderen Juut, Kees en Lies ‘ingekwartierd’ uit Amersfoort op de
‘Meinskamp’, woonhuis van Cootje c.s.
Vermeulen = de toenmalige gemeentesecretaris. Het beschreven (afweer?)geschut stond
in stelling bij de toenmalige spoorwegovergang aan de Hoogstraat. Hun huis lag
daar vlak bij.
Anneke = één van de kinderen van Vermeulen.
de Tantes =
H.J.G. (Heleen) Callenbach en D.R.C. (Diek) Callenbach. (resp. 5.1.2 en
5.1.3)
Bevrijding.
Vier dagen onder Canadees vuur. 16 april 1945.
’s Avonds hoorde je allerlei geruchten. De hele dag was het erg druk
geweest met het heen en weer rijden van de Duitser.
Omstreeks half acht kwam ik terug van N.Z. Mijn vader en oom waren in de keuken
over de stand van zaken aan het praten. Het ging goed hoorde ik, het ging al
vier jaar goed dus dat was niets bijzonders.
Buiten hoorden we voetstappen; ik ging naar de deur. Jo was er (meisje van het
kantoor die altijd naar de radio luisterde) geheel buiten adem kwam zij binnen.
“De Engelsen + ondergrondse zijn bij Driedorp, ik heb ze zelf gesproken, kijk
maar” en ze liet een paar cigaretten zien die ze gekregen had.
Ik ging direct terug naar N.Z. om het te vertellen, we hadden n.l. afgesproken
als er iets bijzonders was, dan zou ik het dadelijk komen zeggen.
Wat vroeger dan anders ben ik naar bed gegaan, maar ik kon niet slapen, mijn
kleren en rugzak had ik naast mijn bed gelegd.
± half elf hoorden we de eerste granaat. Ik greep mijn spullen en rende naar de
kelder. Toen het wat minder werd ging oom Frits weg, later ook de anderen
behalve de kinderen die hebben op een matras geslapen.
Eindelijk heb ik ook al mijn moed bij elkaar geschraapt en heb ik een uurtje in
de eetkamer op de plankenvloer geslapen.
Het werd weer erger, weer gingen we naar de kelder. Tegen half vijf gingen mijn
ouders en oom en tante naar boven om eten te koken, omdat het toen rustig was.
Ik heb toen met Kees op de divan in de kelder geslapen tot half zeven. Ik werd
wakker door het geschreeuw van Duitsers en gedreun van wagens en paarden. Zo
zacht als ik kon kroop ik naar boven, stak mijn hoofd uit het raam en zag op de
weg allemaal boerenkarren, oude dokterskoetsjes enz. staan.
In de eetkamer zag ik de andere helft van de familie en vroeg ik, wat dat te
betekenen had. Ze wisten het niet.
Spoedig merkte ik wat het was, acht huizen verder zou 15 cm. afweergeschut
komen. De huizen tegenover het afweer werden gevorderd, vlug rende ik er heen om
mee te helpen de Duitsers zaten er ondertussen al in.
De familie Vermeulen kwam bij ons, de Meinskamp was toen wel vol we waren met 21
personen, waaronder 10 kleine kinderen.
’s Middags begon het geschut te vuren naar Voorthuizen, we waren erg bang, dat
de Engelsen op het geschut zouden gaan terugvuren.
’s Middags hebben we weer in de kelder gezeten, de hele dag door hoorde je het
fluiten van de granaten, het ene ogenblik meer dan het andere.
Om 4 uur ging ik weer naar N.Z. tegen 5 uur begon het Engelse geschut op het
Duitse te vuren, de granaten ontploften nu vlak bij. In de richting van Nijkerk
hing een rose gloed. Bij de tweede granaat krompen we ineen. Zuster Benting zei
tegen me dat ik maar naar huis moest gaan. Even wachtte ik op een rustig moment
en vloog naar huis.
Thuisgekomen zaten ze allemaal in de kelder en hebben daar de hele nacht met
z’n 19 gezeten of liever gehangen. De hele nacht hebben we geen oog dicht
gedaan dat kon ook niet. Als Liesje niet huilde, huilde Anneke (alle twee twee
jaar oud) en als die niets deden jammerden de anderen wel. Van 6 uur tot 7 uur
’s avonds pauze. Van een paar jongens, die ons huis voorbij draven horen we
dat Nijkerk zwaar beschadigd is.
Om 7 uur begint het weer, geen ogenblik is het dien nacht rustig, tegen 5 uur
draait het geschut hoe langer hoe meer onze kant uit. Om 6 uur valt de laatste
granaat in een huis verder in de tuin neer. Vol spanning wachten we op de
volgende, die gelukkig niet komt. Dan gaan de groten naar buiten. Een zuster van
ons dienstmeisje komt ons huis voorbij, ze wil met haar gezin naar de hei
vluchten.
Ze vertelt ons, dat ze de hele nacht buiten in een greppel achter het huis heeft
gelegen en dat de granaten om haar oren hebben gefloten. De straat, waar zij
woonde had n.l. geen kelders. Een familie die ook in die straat woonde en ook in
een sloot lag is getroffen. De gehele v. Renselaarstraat vlucht weg. Verwilderde
mensen komen voorbij, met doodsbleke gezichten, niet wetend wat ze doen, allen
vluchten naar de heide waar ze denken veilig te zijn.
Ik ga naar binnen en denk na over mij zelf, de hele nacht heb ik tamelijk veilig
in een kelder gezeten en heb ik alleen gedacht, als wij het leven er maar goed
afbrengen dan kan me de rest niet veel schelen en aan die stakkers van mensen
die geen kelder hadden en toen maar in een sloot zijn gaan liggen heb ik niet
gedacht. O, wat ben ik toch een lelijke egoïst geweest, van nu aan wil ik
proberen ook om mijn medemensen te denken. Dan ga ik langzaam naar mijn kamer me
wat opknappen, want ik zie er uit als een woonwagenkind. Ik voel me doodmoe, in
twee dagen heb ik nu al bijna niet geslapen het koude water zal mij vast reuze
goed doen.
We eten gezamenlijk lopend in de huiskamer. Tegen half negen gaan mijn vader en
ik naar de Tantes, nichtjes van mijn vader, om daar in de kelder te slapen, we
verlangen erg naar een poosje rust. Nadat we een uurtje geslapen hebben, gaan we
weer naar huis. Ik ben erg opgeknapt. De granaten fluiten nog geregeld al is het
nu ook niet meer zo dicht bij als ’s nachts.
De Duitsers waren ’s morgens met geschut en al vertrokken. De familie
Vermeulen gaat weer naar huis terug.
De dag verloopt verder tamelijk rustig.
’s Avonds brengen we alle matrassen naar de kelder. In geen dagen had ik zo
lekker geslapen als die nacht, van het fluiten der granaten hoorde ik niets.
De volgende morgen Donderdag 10 April ’s morgens om half negen zijn we pas
wakker. Mijn vader gaat melk halen en ik moet oranje appeltjes maken, waar ik
niets geen zin meer in had. De hele dag gebeurde er niets bijzonders alleen het
fluiten. ’s Avonds slapen we weer in de kelder.
20 April 1945 Nijkerks bevrijding.
Om acht uur staan we op, het is mooi weer. Papa gaat weer melk halen en ik
ga verder met mijn appeltjes. Als mijn vader terug is zegt hij ineens: “Stil
eens”, ik hoor geloof ik juichen.” Ja hoor het was zo. Even later horen we
de tanks op de Rijksstraatweg rollen. Ik ga eens naar de Tantes, als ik terug
kom zie ik allemaal mensen naar de hoek van de straat rennen *), ik ga ook
kijken, wat er aan de hand is. Er komen zes carriërs aan. De eerste; eindelijk
is dan toch het uur van Nijkerk’s bevrijding gekomen, maar niet zoals we
verwacht hadden, want er zijn 54 doden te betreuren en de stad is erg
beschadigd. ’s Middags gingen we de stad in, die vreselijk gehavend was. Op de
Langestraat zien we den eersten Canadees met een meisje achterop de motor. Op
het plein staan tanks we krijgen van alles van ze voornamelijk sigaretten.
Liesje krijgt een stukje chocolade. Op de verjaardag van Prinses Juliana mochten
wij voor het eerst vlaggen.
30 April hadden we dankstond samen met de Canadezen, dat was de eerste
keer naar de bevrijding dat we weer naar de kerk mochten. Het was n.l. te
gevaarlijk om te gaan, want we waren nog steeds bang voor terugschieten van
Amersfoort op Nijkerk. Er waren twee predikanten, een Engelse en een Hollandse
dominee, die Engels sprak.
4 Mei 1945.
Komt de zuster van mijn Moeder met haar man, die Hoofdverkenner van de P.V.
uit Nijmegen bij ons, We zijn erg blij, want na September hadden we niets meer
van ze gehoord. ’s Avonds moest ik naar het kindertehuis toe, waar ze mijn
hulp hadden gevraagd. We waren aan het bespreken, wanneer ik komen moest; daar
wordt de deur opengegooid twee jongens stormen naar binnen en roepen: “Dames,
dames Nederland is Vrij, Duitsland heeft zich overgegeven.”
Ik ga meteen weg, om thuis het blijde nieuws te vertellen, dat ze nu in het
Westen geen honger meer hoeven te lijden.
De klokken luiden, iedereen loopt op straat, hoewel het negen uur is. Op
Hoogstraat loopt een groepje jongens en meisjes uit de buurt met drie Canadezen,
ze gaan al hossend Nijkerk in, ik haak ook in.
Tegen 12 uur kwam ik het stel van Hoogstraat weer tegen, ze vroegen mij of ik
mee ging naar de keuken van de Canadezen, die bij hun waren ingekwartierd. Wij
hadden ook Canadezen ingekwartierd, een officier daar kregen we elke dag de
“Maple Leaf”**) van en twee ordonnansen daar kregen we sigaretten van. Ik
ging mee. Het was al pikdonker en iedereen was al naar huis. Luid zingend gingen
we door Nijkerk. Bij de keuken aangeland nam Nickie de Canadees een hand vol
kaarsen en stak die aan. Toen gingen ze grote ketels water koken op een groot
vuur, het duurde erg lang voordat het warm was, daarna namen ze een grote jute
zak en gooiden er een paar handen thee in. De radio speelde ondertussen een
vrolijke mars, de stemming van er volkomen in. Eindelijk was dan ook de thee
klaar. Rus pakte een brood en sneed prachtige sneden verblindend wittenbrood.
Nickie goot de thee in kannen en zette het op tafel, toen zei hij: “Ladies and
gentelmen, sit down please. We gingen zeer luidruchtig zitten en mochten zo veel
eten en drinken als we maar wilden. Op de tafel stonden blikken met jam,
schaaltjes met kaas, potjes boter en suiker, dat stond er ook al toen we binnen
kwamen. Om half één gingen we naar de nieuwsberichten luisteren. Tegen half
twee gingen we weg.
*) De bedoelde hoek was het kruispunt van Hoogstraat – Kleterstraat –
Molenweg en Spoorstraat.
**) Maple Leaf: het dagelijks verschijnende legerbulletin bestemd voor de
Canadezen in West Europa.
(Gepubliceerd in het familieblad “De Profeet van de
Veluwe, 21ste jaargang, voorjaar 2005, nr. 71)